Jonas Vanderschueren
In Nederlandstalige media lees je niet vaak over Polen. En dat is vreemd, want alleen Duitsland scheidt ons van het Centraal-Europese land, dat bovendien al jaren een belangrijke arbeidsreserve voor ons vormt. Jonas Vanderscheuren laat zien dat Polen meer is dan het oerconservatieve, ex-Oostblokland dat we denken te kennen – met een heroplevende linkerzijde die zichzelf steeds opnieuw transformeert.
Een conservatief, katholiek, wodka-drinkend land: het gangbare beeld van Polen in de Lage Landen is allesbehalve positief. Ondanks decennialange arbeidsmigratie naar Nederland en België en de bijbehorende culturele uitwisseling, weten we opvallend weinig over het culturele leven en de politieke situatie in het Centraal-Europese land. Als onze nieuwsmedia al berichten over wat er daar plaatsvindt, gaat het meestal over een zoveelste conflict tussen de huidige regering (geleid door de rechts-conservatieve partij Recht en Rechtvaardigheid PiS) en de Europese Commissie over EU-fondsen en de Poolse rechtsstaat. Vaak wordt Polen in één adem genoemd met Hongarije, als een van de Europese ‘probleemkinderen’ die er maar niet in slagen om onze verlichte, westerse waarden over te nemen. Het zou een grijs en grauw postcommunistisch land zijn, een land met afgrijselijke luchtvervuiling, onderbetaald werk en verouderde appartementsblokken; het land van de voormalige paus Johannes Paulus II. Toeristen zijn misschien bekend met de schoonheid van Krakau, economen spreken soms over een economisch mirakel, maar door de bank genomen is ons beeld van Polen negatief en stereotiep: het land is vooral wat wij niet zijn.
Die onwetendheid blijft niet zonder gevolgen. Toen Rusland een grootschalige invasie van buurland Oekraïne begon in februari 2022, verklaarde de Poolse linkerzijde zich eensgezind solidair en slaagde ze erin om een breed netwerk van activisten te mobiliseren om de inkomende vluchtelingenstroom op te vangen. Het contrast met links in het Westen was groot: in eerste instantie kwamen veel linkse partijen, inclusief de Nederlandse SP en de Belgische PVDA, niet veel verder dan een principiële veroordeling van de NAVO en van oorlog in het algemeen. De reacties van prominente linkse intellectuelen zoals Noam Chomsky, Naomi Klein en Yannis Varoufakis, die de verantwoordelijkheid voor de invasie vooral bij de VS legden, zorgde voor verbijsterde reacties in Polen en de beschuldiging van ‘westsplaining’. De radicaal-linkse partij Razem (Samen) zette zelfs haar samenwerking met Varoufakis’ pan-Europese beweging DiEM25 stop. De sterk uiteenlopende reacties op de oorlog legden in de ogen van de Poolse linkerzijde een pijnlijke waarheid bloot: niet alleen dat hun kameraden in het Westen erg weinig kennis hadden van hun regio en maar al te vaak het hedendaagse Rusland vereenzelfigden met de voormalige Sovjet-Unie, maar ook dat er weinig interesse was om dat beeld bij te stellen en te luisteren naar hun perspectieven.
De sterk uiteenlopende reacties op de oorlog legden in deogen van de Poolse linkerzijde een pijnlijke waarheid bloot:niet alleen dat hun kameraden in het Westen erg weinig kennishadden van hun regio en maar al te vaak het hedendaagse Ruslandvereenzelfigden met de voormalige Sovjet-Unie, maar ookdat er weinig interesse was om dat beeld bij te stellenen te luisteren naar hun perspectieven.
Het is een hard oordeel, er zit een kern van waarheid in. Ook in de Lage Landen wordt er weinig aandacht besteed aan Polen, ondanks dat het land al decennialang een belangrijke arbeidsreserve vormt voor West-Europa en daarmee ook een belangrijk onderdeel is van de werkende klassen in België en Nederland. Onze levensstandaard wordt deels gesubsidieerd door de lage lonen en slechte werkomstandigheden die Poolse arbeidsmigranten hier ondergaan – een situatie die de sociaaldemocratische Europarlementariër Robert Biedroń er in 2022 toe aanzette om zijn landgenoten op te roepen niet langer naar Nederland te verhuizen. Hetzelfde geldt voor de grootschalige outsourcing van maakindustrieën naar het land, een proces dat al gaande is sinds de jaren 70 van de twintigste eeuw en dat na de val van het IJzeren Gordijn in 1989 in een stroomversnelling raakte. Het is daarom niet overdreven om te stellen dat de wijdverbreide onwetendheid over Polen een belangrijke klassendimensie in zich draagt, die ook gevolgen heeft voor de sociale en politieke strijd in Nederland en België. Tegelijkertijd zijn er belangrijke lessen te trekken uit de ervaringen van de Poolse linkerzijde: hoe ze de erfenis van het twintigste eeuwse communisme verwerkt heeft, en hoe de sociale strijd zich vandaag voortzet.
Poolse arbeiders vs. de Poolse Verenigde Arbeiderspartij (PZPR)
Vanuit partijpolitiek opzicht bestaat de huidige Poolse linkerzijde uit drie partijen: de postcommunistische sociaaldemocraten Nowa Lewica (Nieuw Links), het radicaal-linkse Razem (Samen) en de centrumlinkse Poolse Socialistische Partij (PPS). Ze is onlosmakelijk verbonden met de ervaringen van het communisme en het verzet tegen de autoritaire aspecten van de Poolse staat tussen 1944 en 1989. Waar het vooroorlogse Poolse ‘links’ werd gedomineerd door de Poolse Socialistische Partij (PPS, de huidige PPS stamt hier niet van af), die ook een voortrekkersrol speelde in het gewapende verzet tegen Nazi-Duitsland en de Poolse regering in ballingschap in Londen, zag het Poolse politieke landschap er na 1945 totaal anders uit. De Londense regering werd opzijgeschoven door het bevrijdende Rode Leger en vervangen door een Moskou-loyale regering gedomineerd door de Poolse Arbeiderspartij (PPR). De PPS splitste zich op in een pro- en anti-communistisch kamp en versmolt in 1948 met de PPR tot de Poolse Verenigde Arbeiderspartij (PZPR). Die hield onafgebroken de macht tot 1989.
De eerste breuk kwam er al in 1956, toen de arbeiders van de Poznańse Cegielski-fabriek een spontane staking begonnen voor betere arbeidsomstandigheden en de Sovjet-Unie Hongarije binnenviel. De stalinistische leiding van de PZPR werd opzijgeschoven door oudgediende Władysław Gomułka, die een ‘Poolse weg naar het socialisme’ aankondigde en daarmee ook een liberalisering van de samenleving voorstond. Het enthousiasme dat de machtsgreep van Gomułka aanvankelijk teweegbracht, sloeg in de jaren 60 echter om naar frustratie en cynisme. Nadat de Poolse studentenprotesten in maart 1968 door de regering neergeslagen werden, gevolgd door een antisemitische campagne die duizenden Poolse Joden het land deed verlaten, verloren veel jonge marxisten het geloof dat de partij nog radicale verandering teweeg kon brengen. Die geloofscrisis werd nog heviger na het bloedige neerslaan van stakingen in 1970 (dokwerkers in Gdańsk) en 1976 (fabrieksarbeiders in Warschau en Radom). De gebeurtenissen van 1976 gaven aanleiding tot de oprichting van het Comité ter Verdediging van Arbeiders (KOR), een ondergrondse beweging van linkse intellectuelen die financiële en juridische steun verleenden aan arbeiders die ontslagen waren vanwege hun syndicale activiteiten.
De genadeklap viel in 1980, toen een spontane staking bij de scheepswerven in Gdańsk oversloeg naar de rest van het land en een maand lang de Poolse economie verlamde. In het kielzog van deze massale stakingsgolf werd de onafhankelijke vakbond Solidarność (Solidariteit) opgericht, die meteen 10 miljoen leden verwierf – op een bevolkingsaantal van ruwweg 36 miljoen in datzelfde jaar – en daardoor een catch-all oppositiebeweging werd tegen de zittende regering. Alhoewel de vakbond geleid werd door de voormalige electricien Lech Wałęsa, een vrij apolitieke, diepgelovige katholiek, waren er ook liberalen en democratisch socialisten die zich schaarden achter de vlag van Solidarność. De Poolse regering werd uiteindelijk gedwongen om Solidarność officieel te erkennen als onafhankelijke vakbond, wat hun eerste vakbondscongres mogelijk maakte in 1981. Op dat congres werd er niet opgeroepen tot de omverwerping van het communisme, maar tot democratisering van het bestaande systeem. Er was geen roep om de economie te privatiseren, maar om de bestaande, genationaliseerde staatsindustrieën over te hevelen naar arbeiderscoöperatieven die op een democratische, collectieve manier de productie zouden sturen.
De democratiserende impuls die Solidarność dreef, was echter geen lang leven beschoren. In december 1981 kondigde generaal Wojciech Jaruzelski, pas aangesteld als nieuwe generaal-secretaris van de PZPR en voorheen minister van Defensie, een staat van beleg af. Solidarność werd verboden en de Poolse oppositie zag zich genoodzaakt om opnieuw ondergronds te gaan. Wałęsa en een heleboel andere vakbondsleiders werden een tijdlang opgesloten, waardoor ze de status van martelaar kregen. Binnen de oppositie kregen meer radicaal anti-communistische en rechts-conservatieve krachten de overhand.
Het communistisch systeem in Polen eindigde niet door de val van de Berlijnse Muur, maar door een torenhoge inflatie die de regering-Jaruzelski niet onder controle kreeg, een schuldencrisis, en een koopkrachtcrisis die uitmondde in wilde stakingen in 1987 en 1988. De staat van beleg was al opgeheven in 1983 en de regering-Jaruzelski was al begonnen met een reeks economische hervormingen die een sociale markteconomie moesten creëren, maar die slaagden er niet in om de economische crisis te beëindigen. Na een aantal rondetafelgesprekken tussen regeringsleiders en Solidarność, werd er in april 1989 een akkoord bereikt dat aanleiding gaf tot de eerste (half-)vrije verkiezingen sinds de jaren 20, die op hun beurt een klinkende overwinning werden voor Solidarność. In augustus 1989 trad de eerste niet-communistische regering aan sinds de Tweede Wereldoorlog, onder leiding van de christendemocraat Tadeusz Mazowiecki, die vrijwel meteen begon met economische schoktherapie: het zogenaamde plan-Balcerowicz.
Sociaaldemocratische stabilisatie
In januari 1990 vond het laatste partijcongres van de PZPR plaats, waarbij de partij zichzelf ophief. Een aantal prominente voormalige PZPR-leden richten daarna meteen de Sociaaldemocratie voor de Poolse Republiek (SdRP) op, een centrumlinkse partij onder leiding van de voormalige minister van Sport: Aleksander Kwaśniewski. Bij de eerste volledig vrije verkiezingen in 1991 werd SdRP meteen de tweede partij van het land, een resultaat dat in belangrijke mate mogelijk werd gemaakt door de versplintering van Solidarność in meerdere, kleinere liberaal-rechtse en rechts-conservatieve partijen die het niet eens konden worden over de toekomst van het land. Het plan-Balcerowicz dat eind 1989 in werking was getreden, had dan misschien wel tot meer beschikbare consumptiegoederen geleid, door de lukrake privatisering van staatsbedrijven was er ook massale werkloosheid ontstaan (16% in 1990). Hierop volgde een massale golf van faillisementen. De inflatie bedroeg 685% in 1990 en 170% in 1991, waardoor miljoenen Polen hun spaargeld in rook zagen opgaan. Er braken opnieuw grootschalige stakingen uit. In 1993 werd de abortuswet in Polen flink aangescherpt, waardoor abortus alleen nog mogelijk was wanneer het leven van de drager in gevaar kwam.
In die context klonk de roep van Kwaśniewski en de SdRP (later SLD) erg aanlokkelijk: een einde aan de economische chaos en het religieuze conservatisme van de post-Solidarność partijen, maar zonder terug te keren naar het autoritaire systeem van vóór 1989. De Poolse sociaaldemocraten zouden de markteconomie niet terugdraaien, noch de Poolse toetreding tot de NAVO en de EU tegenhouden. In plaats daarvan zouden ze de transformatie van Polen naar een modern, westers land, op een meer graduele en sociale manier laten gebeuren. De sociaaldemocraten werden zo de partij van de moderniteit, in tegenstelling tot de voormalige anticommunistische oppositiepartijen, die schijnbaar enkel bezig waren met culture wars en het verleden. Bij de volgende parlementsverkiezingen in 1993 werden de sociaaldemocraten de grootste partij van het land, en in 1995 versloeg Kwaśniewski de voormalige Solidarność-leider (en sinds eind 1990 zittend president) Wałęsa in de strijd voor het presidentschap. Twee jaar later slaagden de sociaaldemocraten erin om hun versie van de nieuwe Poolse grondwet goedgekeurd te krijgen, waardoor de huidige, democratische Poolse grondwet een onmiskenbare sociaaldemocratische stempel draagt.
Na een korte periode in de oppositie tussen 1997 en 2001, behaalden de sociaaldemocraten in dat laatste jaar hun grootste verkiezingsoverwinning tot dusver: 41% van de uitgebrachte stemmen ging naar hun kieskartel. Een andere prominente ex-communist, Leszek Miller, trad aan als sociaaldemocratische premier. Zijn regering zorgde ervoor dat Polen toetrad tot de Europese Unie en richtte het NFZ op, het Poolse equivalent van het Britse publieke gezondheidssysteem NHS. Tegelijkertijd werd de regering geplaagd door corruptieschandelen en torenhoge werkloosheid (20,7% in 2003). Vooral de Rywin- en Orlen-schandalen brachten de sociaaldemocraten zware schade toe, waardoor de partij bij de volgende parlementsverkiezingen in 2005 helemaal in elkaar stortte: ze haalde nog maar 11% van de stemmen. Het postcommunistische tijdperk werd hiermee definitief afgesloten, aangezien de politieke strijd niet langer gevoerd werd tussen postcommunistische en post-Solidarność partijen, maar vanaf 2005 uitsluitend tussen de liberaal-conservatieve en rechts-conservatieve tak van post-Solidarność.
Crash: het einde van de Poolse sociaaldemocratie
In de vroege postcommunistische periode was de Poolse linkerzijde erg verdeeld, doordat de dominantie van de sociaaldemocraten weinig ruimte liet voor een radicaler alternatief. Uiteindelijk bereikte de transformatie wat de tanks van Jaruzelski niet voor elkaar kregen: ondermijning van de klassensolidariteit die aan diezelfde transformatie ten grondslag lag, waardoor een nieuwe klasse kapitalisten en conservatieven hun greep op de macht kon consolideren. Plannen om de economie te democratiseren werden opzijgeschoven en de sociale strijd werd niet langer voorgesteld als klassenstrijd, maar als een culturele strijd tussen voor- en tegenstanders van abortus, tussen religieuzen en seculieren, en tussen postcommunisten en anticommunisten. Binnen deze context argumenteert de Poolse cultuurwetenschapper Tomasz Plata (ietwat hyperbolisch) dat de radicale linkerzijde in de jaren tachtig onderdak vond binnen de kunsten, en dan voornamelijk de beeldende kunsten en het theater, en dat er een verbond ontstond tussen hen en anarchistische collectieven zoals Komuna Otwock (vandaag het kunstencentrum Komuna//Warszawa).
Door het ineenstorten van de Poolse sociaaldemocratenin de vroege jaren 2000, ontstond voor het eerst sinds het communismede mogelijkheid om een radicaal links alternatief te formuleren.
Door het ineenstorten van de Poolse sociaaldemocraten in de vroege jaren 2000, ontstond voor het eerst sinds het communisme de mogelijkheid om een radicaal links alternatief te formuleren. In eerste instantie gebeurde dat in de omgeving van het linkse tijdschrift Krytyka Polityczna, opgericht in 2003, dat samen met radicalere theatermakers en beeldend kunstenaars bijdroeg aan de vorming van een reeks counterpublics. Deze maakten een alternatief publiek debat mogelijk, en legden de grondslag voor de sociale bewegingen die in de jaren 2010 zouden ontstaan.
De eerste verkiezingsoverwinning van PiS in 2005 bracht die veranderingen in een stroomversnelling. Deze overwinning kon niet alleen worden toegeschreven aan de nationalistische belofte om een ‘morele’ Vierde Poolse Republiek te stichten, maar ook aan de sociale beloften in het PiS-verkiezingsprogramma: hogere pensioenen, betere financiering voor de publieke gezondheidszorg en een (zij het beperkte) inkomensherverdeling. Hun eerste ambtstermijn kwam in 2007 echter vervroegd ten einde dankzij vechtpartijen binnen PiS’ coalitie, waardoor het liberaal-conservatieve Burgerplatform (PO) van Donald Tusk aan de macht kwam. De regeringen-Tusk en -Kopacz van tussen 2007 en 2015, waren niet geïnteresseerd in sociale vraagstukken. In plaats daarvan beloofden Tusk en zijn partij om het land te transformeren in een ‘Ierland aan de Wisła’: een neoliberaal paradijs waar ‘iedereen met een gerust gemoed kan barbecueën en de politiek kan overlaten aan de volwassenen’. In diezelfde periode bevonden de sociaaldemocraten zich in een quasi-permanente oorlog, waarbij er continu nieuwe splinterpartijen opdoken en prominente politici de partij verlieten. Voormalig premier Miller was op een bepaald moment zelfs parlementskandidaat voor de extreemrechtse partij Samoobrona (Zelfverdediging).
Broos verzet en intersectionele verandering
Het gebrek aan partijpolitieke eenheid weerhield Poolse activisten er echter niet van om zichzelf van onderop te organiseren. Waar de organisatie in de jaren 2000 en de eerste helft van de jaren 2010 vooral intellectueel was, zorgde de tweede verkiezingsoverwinning van PiS in 2015 – en hun absolute meerderheid – voor een paradigmashift op organisatorisch vlak. PiS was erin geslaagd om het sociale vraagstuk te koppelen aan wat de Poolse feministe Agnieszka Graff omschijft als ‘een sterk gegenderd etnisch nationalisme’, dat op zijn beurt stoelt op een strikt conservatief katholicisme. De meerderheid van de Polen stemde niet voor PiS’ partijprogramma, maar de interne verdeeldheid binnen de sociaaldemocraten stond toe dat PiS alsnog een absolute meerderheid kon halen, aangezien de versplintering ervoor zorgde dat het linkse kieskartel de kiesdrempel van 8% nipt niet haalde. In deze context ontstond de radicaal-linkse partij Razem (Samen), een socialistische partij die een democratisch alternatief wilde bieden voor de neoliberale verstarring binnen de Poolse sociaaldemocratie.
Een broos verzet, vanuit het besef dat radicale veranderingniet alleen bestaat uit unieke, ‘heroïsche’ momenten van revolutie en crisis,maar ook uit alledaagse manieren van zelforganisatie,gericht op gemeenschapsvorming en onderlinge solidariteit.
In het zog van PiS’ verpletterende overwinning radicaliseerde de feministische beweging. Deze zou zich meer toeleggen op wat de Poolse feministe Ewa Majewska, in de geest van Rosa Luxemburg, ‘weak resistance’ noemt: een broos verzet, vanuit het besef dat radicale verandering niet alleen bestaat uit unieke, ‘heroïsche’ momenten van revolutie en crisis, maar ook uit alledaagse manieren van zelforganisatie, gericht op gemeenschapsvorming en onderlinge solidariteit. Belangrijke voorbeelden van deze strategie zijn organisaties als Aborcja bez granic (Abortus Zonder Grenzen) en Ciocia Basia. Zij proberen iedereen die een abortus wenst financieel, organisatorisch en psychologisch te ondersteunen, zodat de abortus in het buitenland kan worden uitgevoerd – waarbij Nederland een van de belangrijkste bestemmingen vormt. Andere voorbeelden zijn Manifa, een anarchistisch-socialistische organisatie die hulp biedt aan transpersonen en vrouwen in nood, Stop Bzdurom (Stop Bullshit), een LHBTQ+ anarchistisch collectief dat zich verzet tegen politiegeweld, of Stonewall Poznań, een LHBTQ+ organisatie die een hostel uitbaat voor daklozen en een ontmoetingsplek biedt voor de lokale gemeenschap. De afgelopen jaren zijn er meermaals stakingen geweest van de lerarenvakbond ZNP, die het conservatieve onderwijsplan van minister van Onderwijs Przemysław Czarnek verwerpt en betere arbeidsvoorwaarden en hogere lonen eist. Hetzelfde geldt voor de Poolse luchtvaartmaatschappij LOT, die dankzij het organisatorische werk van de kleine onafhankelijke vakbond Inicjatywa Pracownicza (Arbeiders’ Initiatief) eindelijk een vakbondsvertegenwoordiging heeft die bereid is te strijden voor sociale rechten – in tegenstelling tot het hedendaagse Solidarność, dat loyaal de regering steunt.
Een ander prominent voorbeeld is Grupa Granica (Grens Groep), een organisatie die voedsel, kleding, onderdak, gezondheidszorg en juridische steun biedt aan de grote groepen vluchtelingen die sinds 2020 proberen om de Pools-Belarussische grens over te steken. Daarbij gaat het voornamelijk om mensen uit het Midden-Oosten die een visum krijgen van de Belarussische regering om naar Minsk af te reizen, waarna ze naar de grens gebracht worden en aan hun lot worden overgelaten. Cynisch genoeg gedraagt de Poolse regering zich exact zoals Lukashenko had verwacht: ze weigert mensen toegang tot het Poolse grondgebied, voert illegale pushbacks uit en is begonnen met het bouwen van grensversterkingen.
Terwijl Jarosław Kaczyński zich lyrisch uitliet over de Poolse steenkoolindustrie en een reeks sociale programma’s introduceerde, zoals het befaamde ‘500+ programma’ waarbij ieder kind een kinderbijslag van 500 zł kreeg (toen ongeveer 110 euro), sloopte de nieuwe PiS-regering het Poolse Grondwettelijk Hof en probeerde het een nog striktere abortuswet door het parlement te jagen. In reactie hierop ontstond de sociale beweging Ogólnopolskie Strajk Kobiet (Poolse Vrouwenstaking), die erin slaagde om eerst tienduizenden, en later honderdduizenden mensen op straat te krijgen voor protest tegen het regeringsbeleid. In oktober 2020 lukte het Strajk Kobiet om wekenlang de grote steden lam te leggen met massale demonstraties, en zelfs om Kaczyński de facto gevangen te zetten in zijn eigen huis. Dit was een reactie op het Poolse Grondwettelijk Hof, dat onder leiding van de illegitieme voorzitter Julia Przyłębska abortus in bijna alle gevallen verbood – ook wanneer het leven van de drager in gevaar is. Er braken spontane stakingen uit, onder andere van taxichauffeurs die systematisch het verkeer in de stad blokkeerden. Het zorgde voor de legendarische headline: ‘Vrouwen blokkeren Poznań. Het stadscentrum is verlamd. Chauffeurs juichen hen toe, homo’s dansen de polonaise’, die meteen ook de intersectionaliteit van de sociale strijd in Polen duidelijk maakt. Sinds het aantreden van PiS in 2015 zijn er verschillende sociale bewegingen ontstaan die zichzelf expliciet met elkaar verbinden: de feministische beweging, de LHBTQ+ beweging, de arbeidersbeweging, openbare diensten, de kunsten, allemaal proberen ze ‘broos’ verzet te bieden vanuit de optiek dat radicale, emancipatoire verandering er niet alleen komt via parlementair werk, maar dat deze ook afgedwongen moet worden door de macht van het getal in de straat. Dat deze vorm van intersectionele solidariteit weinig aandacht krijgt in onze nieuwsmedia, of slechts beperkt aan bod komt en verwrongen wordt om in ons westerse kader te passen, hoeft niet te verbazen: de postcommunistische ontwikkelingen in Polen zijn een goed voorbeeld van hoe culture wars de hegemonie van het laatkapitalisme bestendigen en er inherent mee verbonden zijn. Maar het toont ook hoe, ondanks die cultuuroorlog(en), de lange Poolse traditie van onderlinge solidariteit en zelforganisatie steeds nieuwe vormen aanneemt. Niet voor niets is de meest gehoorde slogan in Polen vandaag ‘solidarność, naszą bronią’ – solidariteit, ons wapen.
Jonas Vanderschueren is een doctoraatsonderzoeker aan KU Leuven. Hij specialiseert zich in het hedendaagse Poolse theater, performance en cultuur.